Extra

Het mailtje komt binnen wanneer we staan te treuzelen op de zeedijk van Oostende

Het mailtje komt binnen wanneer we staan te treuzelen op de zeedijk van Oostende, met een fles gekoelde bubbels in de hand. Rob en ik hebben om vijf uur ’s middags een afspraak bij Leni, zij verkoopt haar studio op veertienhoog in de Europatoren, wij gaan het aankoopcompromis tekenen. We zijn te vroeg en om tijd te rekken houden we halt voor de etalage van de modeltreinenwinkel. In een glazen etagère staan setjes miniatuurfiguren uitgestald, elk mensje beeldt een situatie uit. Toegevoegde kaartjes met verklaringen proberen in zo weinig mogelijk woorden de weergegeven situatie te vatten.
set nr. 15.565 bijvoorbeeld bestaat uit vijf figuurtjes: een wildplasser, een bedelaar, ‘een exhibitionist die fier is op zijn dikke pens’, een dame met vergrootglas die Sherlock Holmes-neigingen heeft, en een handtasdief ‘die de paraplu op zijn hoofd krijgt van een kranige dame’.
Het is midden december, boven ons hangen meeuwen stil in de lucht, hun elegante witte basten schitteren in de ondergaande winterzon. De wind doet alle werk, de vogels hoeven alleen te drijven.
In de zak van m’n jas trilt mijn telefoon. ‘Hebben jullie mailtje mama al gelezen?’ stuurt Siska in de WhatsAppgroep ‘Broertje&zusjes’.
Oei, er is blijkbaar weer een mailtje, zeg ik tegen Rob, die de fles bubbels van me overneemt.
Altijd als mijn ouders uitreiken: iets in mij wat naar buiten klapt, zoals een boksbal op de kermis uit de automaat tevoorschijn komt nadat er een munt wordt ingebracht, klaar om geramd te worden.
Ik open mijn inbox en inderdaad: een ongelezen mail, met als onderwerp ‘mededeling’. Meteen voel ik me misselijk.

De vorige mail van mijn moeder dateerde van een maand eerder, ergens midden november. Die kwam ook plots en zonder vermelding van onderwerp. ‘Dag allemaal, In bijlage een bekentenis, Groetjes, Agnes.’ Daaronder een toegevoegd Word-document getiteld ‘mededeling’, waarin mijn moeder opbiechtte dat ze al enkele maanden een verhouding had met Walter, ze had liever gewacht om het te vertellen tot ze ons eens samen zag (wat jaarlijks maar enkele keren gebeurt), maar van Fred (ze noemt onze vader altijd bij zijn voornaam) moest ze dit zo snel mogelijk aan ons laten weten. Ze was er tegen Fred van in het begin open over geweest, ze hadden nog niet te veel ruzie gemaakt. Ze zou geen afstand doen van haar nieuwe geliefde, maar een manier zoeken om beide relaties te combineren. Veertig jaar huwelijk, schreef ze, gooi je ook niet meteen weg. Zij en Fred waren in relatietherapie.
Ondanks de gebruikelijke droge, afstandelijke manier waarop deze mededeling geschreven was (‘ik hoor nog wel (of niet) wat jullie ervan vinden’), was het geen schokkend of slecht nieuws geweest, integendeel. Ik gunde het hun allebei van elkaar te worden bevrijd.

Dit keer is het onderwerp van de mail ‘mededeling’ en heet het Word-bestand in de bijlage ‘slokdarm’.
Bij dat ene woord weet ik het al. De misselijkheid vleit zich neer, heeft door dat ze zal mogen blijven.

Ze voelde al een tijdje iets in haar slokdarm zitten, schrijft ze in de mail, en een gastroscopie drie weken geleden bevestigde de aanwezigheid van een gezwel. In de tussentijd werden er biopsieën genomen en scans gemaakt, gisteren zag ze de behandelend arts om de resultaten te bespreken: het nieuws was ‘niet zo aangenaam’, het gezwel is kwaadaardig. Er zijn ook drie gezwellen aangetroffen op andere plaatsen, in haar maag, in haar hals, in haar keel. Uit onderzoek moet blijken of deze er iets mee te maken hebben. Als het geen uitzaaiingen zijn, dan wordt het een lange en zware behandeling maar is genezing nog mogelijk. Als één of meerdere gezwellen wel uitzaaiingen zijn, dan is er nog maar weinig aan te doen.
Ze laat dit, schrijft ze, via mail weten, omdat het voor haar een veilige manier is om iets over te brengen en ze wil dat Siska, Jules, Tiny en ik het alle vier tegelijkertijd en op dezelfde manier te horen krijgen.
Daarnaast: Fred en zij zullen scheiden.

Wat schrijven is: de witte bloedcel. Het schadelijke deeltje bestrijden door het in te kapselen, elk vreemd of niet te controleren gevoel insluiten in taal en langzaam afvoeren. Niet met grote, abstracte woorden (seizoenen, getijden, afwijzing, dood, pijn, schuldgevoel), daar glipt nog te veel onderuit, maar met concrete punten, klein en zo aaneengesloten mogelijk. (Zo dicht mogelijk op elkaar! Geen ruimte tussen de punten laten! sprak de juf, die zich over ons heen boog toen we in de lagere school met naald en prikkussen figuren uit karton moesten losmaken, door langs de stippellijn te prikken.)

In de seconden na deze mail is dit wat er moet gebeuren: de stippellijn bepalen. Ik ben geen dochter die een mailtje leest, ik ben de schrijver die de dochter observeert die het mailtje heeft gelezen.
Welke details om me heen moet ik in me opslaan om dit moment later goed te kunnen beschrijven?
De zon die ondergaat, de okerkleurige klinkers van de dijk die oplichten, de luid flapperende bekleding van de gevelstellingen bij het pand verderop.
Er is een koppel met een hondje, ze zijn duidelijk naar iets leuks onderweg.
Een menubord, op twee springveren gemonteerd, vooroverbuigend in de wind.
Dat ik gisteren in een winkeltje in de Kapellestraat een postkaartje kocht met een Delfts porseleinen ‘scherfje van geluk’ erop vastgepind, zonder dat ik toen al wist aan wie ik het zou sturen, maar er zou in mijn entourage in de toekomst vast nog eens een tegenslag voorvallen, iemand zijn die het kon gebruiken.
De kerstbomen op de dijk, tegenover een café, versierd met lege bierblikjes aan touwtjes.
Mijn spiegelbeeld in het raam van de etalage, mijn gezicht, mijn hand, mijn telefoon.
Ik maak een foto van set nummer 15.565 – de Sherlock Holmes, de exhibitionist, ik wil de miniatuurtjes exact kunnen beschrijven, mocht ik ze later nodig hebben.

Uit: Autobiografie van mijn lichaam van Lize Spit